zondag 9 oktober 2011

The Fry Chronicles: gemengde gevoelens

Ik ben, moet ik bekennen, wel een soort fan van Stephen Fry. Ik mis geen aflevering van QI, heb de complete Jeeves & Wooster dvd-set, en heb alle vier zijn romans gelezen. Als ik iets van Fry zou moeten redden uit een brandend huis, dan waren het zijn romans. Ik beschouw hem als een schrijver die ook goed is in andere dingen.
Naast zijn romans en cursiefjes, heb ik ook het eerste deel van zijn autobiografie, Moab is my Washpot, met veel plezier en in niet meer dan twee ademteugen uitgelezen. Het was dus, zoals de jeugdigen tegenwoordig plegen te zeggen, een no-brainer toen deel twee verscheen, getiteld The Fry Chronicles. Ik nam het mee naar het vakantieadres, en begon het daar vol anticipatie te lezen. Het eerste deel van het boek beviel me meteen, vintage Fry. De taalvirtuoze showman converseerde in volle concentratie over twee van zijn drie C-verslavingen, Cigarettes en Candy. De derde C uit zijn leven, de C die via de neusgaten geëntameerd wordt, komt, kondigt Fry aan, pas in een volgend deel aan bod.
Na 64 pagina’s schakelt Fry over naar een andere verteltoon, en vervolgens worden we getrakteerd op nog bijna 400 pagina’s memoires. Van het moment dat hij naar Cambridge ging, tot de dag dat iemand hem voor het eerst een “lijntje” aanbood.
Wat moeten we van dit tweede deel zeggen? Vaak nog steeds goed geschreven, natuurlijk. Fry blijft Fry tenslotte. Maar steeds frequenter werd er doorgeschakeld naar een hogere versnelling, zodat op het laatst de opeenhoping van theaterproducties, televisieseries, beroemdheden en wat er verder een opkomende ster zoal tegenkomt bijna niet meer bij te houden is. Iedereen die in het boek voorkomt wordt met een zekere vriendelijkheid beschreven in een soort van goedmoedige roddelstijl. Heeft Fry dan helemaal geen kritiek op zijn collega’s? Nauwelijks. De ene was nog “lovelier” en meer “divine” dan de ander. Hier en daar een venijnig speldenprikje, maar daar blijft het bij. Ik denk dat als hij iemand niet mag, hij hem of haar eenvoudigweg niet genoemd heeft, om verder gezeur te voorkomen.
Het betekent wel dat, aangezien dat tempo dus voortdurend omhoog blijft gaan, het boek steeds meer een ietwat gejaagde indruk begint te maken, met ook steeds minder subtiele doordenkertjes en inzichten, die à propos waar Fry zo goed in kan zijn. Ook bespeurde ik tegen het eind nog een andere aanwijzing voor de haast waarmee het project kennelijk tot een einde gebracht is: typische “cut and paste”-foutjes, die je in de krant wel, maar in een boek van Fry bepaald niet zou verwachten.
Voeg daarbij een voortdurend aangehouden verontschuldigend toontje vol valse zelfspot in de trant van: “wat een zeikerd ben ik toch eigenlijk, hè? Maar ja, ik kan het niet mooier maken. Ik snap niet dat u nog verder leest. Het spijt me dat ik dit allemaal vertellen  wil...”. Juist die consequente zelfironie doet nu en dan ondraaglijk ijdel aan.
Gemengde gevoelens, dus. De eerste 64 bladzijden waren ijzersterk, maar het geheel zou enorm opgeknapt zijn met een redacteur die niet bang is om de Meester ferm tegen te spreken, en zijn rode portlood geducht mee te laten praten.
Natuurlijk zijn er in het boek wel degelijk ook ware pareltjes te vinden, die mij althans tot een schaterende kreet van instemming brachten, Ik citeer een langer stuk:

“There are young men and women up and down the land who happily (or unhappily) tell anyone who will listen that they don’t have an academic turn of mind, or that they aren’t lucky enough to have been blessed with a good memory, and yet can recite hundreds of pop lyrics and reel off any amount of information about footballers, cars and celebrities. Why? Because they are interested in those things. They are curious. If you are hungry for food you are prepared to hunt high and low for it. If you are hungry for information it is the same. Information is all around us, now more than ever before in human history. You barely have to stir or incommode yourself to find things out. The only reason people do not know much is because they do not care to know. They are incurious. Incuriosity is the oddest and most foolish failing there is.
Picture the world as being a city whose pavements are covered a foot deep in gold coins. You have to wade through them to make progress. Their clinking and rattling fills the air. Imagine that you met a beggar in such a city
‘Please, give me something. I am penniless.’
‘But look around you,’ you would shout. ‘There is gold enough to last you your whole life. All you have to do is to bend down and pick it up!’
When people complain that they don’t know any literature because it was badly taught at school, or that they missed out on history because on the timetable it was either that or biology, or some such ludicrous excuse, it is hard not to react in the same way.
‘But it’s all around you!’ I want to scream. ‘All you have to do is bend down and pick it up!’ What on earth people think their lack of knowledge of the Hundred Years War, or Socrates, or the colonization of Batavia has to do with school I have no idea. As one who was expelled from any number of educational establishments and never did any work at any of them, I know perfectly well that the fault lay not in the staff but in my self that I was ignorant. Then one day, or over the course of time, I got greedy. Greedy to know things, greedy for understanding, greedy for information.

Ja!’ brulde ik tegen de Portugese nacht, zo is het!’ Heerlijk om het zo met iemand eens te zijn.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten