zaterdag 22 oktober 2011

Marie-Thérèse Escribano

In onze vormingsjaren waren we constant op zoek naar curiosa, vreemde trouvailles, onbekende meesterwerken. In de literatuur, in de beeldende kunst, maar vooral ook in de muziek. Op de middelbare school hadden we onszelf in een vroeg stadium geleerd om volstrekt onafhankelijk te zijn, ons niets aan te trekken van heersende opvattingen, verdedigd door verzuurde critici in de kwaliteitskranten, en consequent onze eigen weg te gaan.
Gelukkig woonden we in Amsterdam, met toen nog een grote hoeveelheid kleine, obscure boeken- en platenwinkeltjes, en in een verbazend tempo groeiden onze catalogi.
Ook de jaarlijkse uitverkoop bij V&D was toen nog een evenement van de eerste orde, en met minder dan 15 scherp afgeprijsde grammofoonplaten kwamen we er nooit vandaan. Kwaliteit was goedkoop: 4,95 was ons mantra. Het waren vaak de marginale labels, Turnabout Vox, Supraphon, Hungaroton of Candide die op deze wijze afgeslagen werden, en dat waren nu juist de labels die welbewust buiten de platgetrede paden durfden gaan. Geen Bach kochten we, of Mozart, maar Honegger, Milhaud, Satie en Scriabin. Debussy en Gabriël Fauré, Shostakovich, Ives of John Cage. De nieuwsgierigheid triomfeerde.


Van deze platen was er één die me telkens weer in vervoering bracht. Een plaat van het Candide label met aan de ene kant Socrate van Satie, en aan de andere kant Les chansons de Bilitis van Claude Achille Debussy. De zangeres op deze plaat was een zekere Marie-Thérèse Escribano. Het ging me om Bilitis.
Het stuk, geschreven voor een soort Grieks kamerorkest, met harpen en fluiten, was gecomponeerd rond de zogenaamd in een graftombe op Cyprus herontdekte lesbische gedichten van een klassiek Griekse courtisane, Bilitis, in werkelijkheid een mystificatie van de bekende Franse dichter en pornograaf Pierre Louÿs. De erotische teksten brachten beroering in de laatnegentiende-eeuwse Franse literaire kringen, en waren geknipt voor Debussy, die geheel ten onrechte gerekend wordt tot de impressionisten, maar in werkelijkheid veel meer als een symbolistische, of zelfs een romantisch-decadente componist beschouwd moet worden.
Er bestaat van dit stuk een andere, veel bekendere versie, maar deze, met de antiromantische assertiviteit van sprechsängerin Cathérine Deneuve bevalt me helemaal niet. Zij las de tekst kordaat en een beetje snibbig voor, ja boos bijna, alsof zij, een geëmancipeerde en moderne vrouw, eigenlijk niet anders kon dan dit liederlijke stuk vrouwonvriendelijke wellust afwijzen.

Heel anders was de interpretatie van Marie-Thérèse Escribano. Zij kwijnde en kirde: zij verwoordde de decadentie volmaakt, en haar uitvoering van de laatste zin van het stuk, compleet met kreunend trillende zucht, is geëtst in mijn hersenen. “Oh, que je suis triste, et seul ici!”. Ik heb sonnetten geschreven over deze zangeres, zinnelijk en behaagziek, de verpersoonlijking van de decadente geilheid van het Symbolisme en de Sezession.
Pas nu ben ik op het net eens een kijkje gaan nemen om wat meer van Escribano te weten te komen, en dan schrik je natuurlijk. Om te beginnen is ze niet Frans, maar Oostenrijks (wel geboren in Parijs, maar uit Spaanse en Belgische ouders), maar bovendien is ze op dit moment 85! Dat betekent (even terugrekenen) dat ze bij de opname van Les chansons de Bilitis toch ook al weer 44 was. Ook was ze geenszins een sensuele, prerafaelitische schoonheid, maar meer een springerig, Joods clowntje (ze heeft ook Pierrot Lunaire van Schoenberg gedaan). Het blijkt maar weer: erotiek heeft echt niet het uiterlijk nodig om overgedragen te worden!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten