vrijdag 11 november 2011

Autodidact (wat ik later wilde worden)


I

Zo zou ik alles uit het leven halen,
jawel. Zo zou ik wel eens laten zien.
Onhaalbaarst loerde me verleidelijk
met grote groene jade ogen aan.

Mijn kinderlongen zongen over altijd
te blijven leven, ach die dagen duurden
en duurden maar. Want dacht ik mij een dag?
Ik dacht mij levenslang een toekomst toe.

Ik droomde met ambitie, met precisie.
Of denk ik maar? Waar is de toekomst nu?
Wat leerde ik mezelf dat nu nog waar is?
En waartoe vreet dit vuurtje sneller weg

wat ooit onschendbaar was en eeuwig leek,
wat nooit tot as en sintels worden kon?


II

Verbaasd trok soms een kort en iel pleziertje
aan mijn bespatte jaspand dat ik zacht
tevreden knorde. Leende ik mijn tijd zo
aan vluchtig, zwijgend lachen? Schiep ik vreugde?

Wel ging ik later snel weer verder met
verval: mijn levenswerk, ik was er goed in.
Het is de kunst van telkens sneller doodgaan.
Ik hield kantoor in bad en bed en tuin.

Ik deed waar ik het best in was, waarin
ik excelleerde. Deed met woorden zaken
door middels zingen dingen te bezweren
Of denk ik maar? Ik ging (ik kon volstrekt

niets anders) verder met mijn snelle eind.
Ik ging maar verder met mijn eigen doodgaan.


III

Zo knap: ik leerde steeds mezelf een ochtend?
Ik gaf een zachte, bitterzilte dauw af,
die lauwe morgens vullen mocht? Ach heus
en dat is mij dus allemaal gelukt?

Of denk ik maar? Maar dan: wat wilde ik,
wat wilde ik dan zijn? De avond moest
ik worden: dove sintel naast het vuur,
een dode dichter. En volstrekt vergeten.

Onhaalbaar? Ideaal? Ik zoek nog steeds.
Misschien een iets te hoog gegrepen doel,
misschien een valse hovaardij met vals
gevoel en valse hoop, maar wat ter wereld

vergunde ik me wel te kunnen worden?
En mócht ik wel iets van mijn leven worden?


februari/april 2008

Geen opmerkingen:

Een reactie posten