dinsdag 1 november 2011

Schatduiken


Voor mijn werk ben ik momenteel bezig met het catalogiseren van boeken uit het Elsevierarchief, uitgegeven tussen 1900 en 1975.
‘Dit zou wel eens een feest der herkenning kunnen worden,’ dacht ik bij mezelf, en jawel, het lot heeft me niet teleurgesteld. Als iemand die meer dan gemiddeld ingewerkt is in de boekenwereld wist ik natuurlijk wel wat me zoal te wachten stond. Al die Bomans deeltjes, bijvoorbeeld, die ik verslonden heb toen ik 12, 13, 14 was. Ja hoor, daar waren ze. Ik bladerde door een paar deeltjes Kopstukken en Capriolen en zonk weg in een mismoedige somberte. Wat een melige, onaangename, neuswijze kwast was Godfried Bomans toch! Zijn zogenaamde mildheid is van een pedanterie, waar ik nu helemaal niet meer tegen kan.
Ik herinnerde me hoe ik vooral de kolderverhalen las in afwachting van de mantra, die altijd terugkwam: “Hij verbleekte.” Nu, achteraf realiseer ik me dat dat korte zinnetje eigenlijk toen al het enige was dat me verslaafd had gemaakt aan zijn schrijfsels. Het voldoet, moet ik bekennen, thans in het geheel niet meer, ook al bespeur ik in mijn eigen schrijfstijl zo nu en dan wel eens iets dat je een bomansisme zou kunnen noemen.
Een boekje dat me terug voerde naar mijn jeugd als tienjarige was het Autojaarboek van 1966, dat ik zo ongeveer uit het hoofd kende: de duurste, snelste, lulligste, goedkoopste auto’s, alles stond er in. De Goggomobiel, de Maserati, de Tatra, de Opel Kaptein. Maar bovenal, de Citroën DS, het moderne equivalent van de kathedraal, zoals Roland Barthes in Mythologies opmerkte. Tot op de dag van vandaag ben ik, niet-automobilist, verliefd gebleven op dat kunstzinnige heiligdom. Pa’s boekje was op de plek van de DS-en  in de rug geknakt door het vele dagdromen.

Vanochtend trok ik hier op de bibliotheek een doos open en daar grijnsde me tegemoet: de onbeholpen striptekening van een bijna naakte duiker die een aan een kabel opgehangen koker vult met... Tja, met wat eigenlijk? Ik denk zilverstukken. Ik dook naar schatten, heette het boek. Lt. Harry E. Rieseberg was de auteur.
Op school had de meester verteld over schatduikers. Meester Panken was een begenadigd verteller, en enthousiast rapporteerde ik thuis het verhaalde aan mijn ouders. Mijn vader reageerde nauwelijks, maar een paar dagen later had hij een cadeautje voor me, een boek. Het was voor zover ik me kan herinneren het eerste “grote-mensen-boek” dat ik bezat, en ik weet nog dat ik er maanden tegenaan gehikt heb. Het leek me te moeilijk, te saai. Toen ik het uiteindelijk oppakte lag ik ziek in bed, en alle het andere was uit. Dan dit maar. Het was een onderdompeling.
Ik dook mee, ik liet me met Rieseberg opsluiten in een duikersklok, later in een duikrobot met metalen grijpklauwen. Ik vocht met octopussen van tien meter tentakelwijdte. Ik haalde zilveren en gouden munten naar boven, dubloenen, piasters, pre-civil-war dollars.
Nu realiseer ik me dat Rieseberg een bandiet moet zijn geweest, een rover die zich geen moment zorgen maakte om de archeologische waarde van wat hij verwoestte in zijn meedogenloze zoektocht naar glimmertjes en pasmunt, maar toen ik 11 was, wilde ik aanmonsteren bij hem, en samen de Caribische piraten weerstaan, of de ongeamuseerde regeringen van Peru en Colombia.
Het hoogtepunt van het boek was voor mij, toen al een ziekelijke liefhebber van lijstjes, een acht pagina’s lange tabel van wrakken, compleet met nationaliteit, datum van vergaan, vindplaats en geschatte waarde (in dollars) van hun lading. Uren kon ik zwerven door die rijkdom aan droge gegevens. “Meresteyn, Nederlands fregat, 1702 gezonken in de Tafel-Baai, Zuid Afrika. Geschatte waarde: $1.000.000”, of: “Little Duck, Spaans Galjoen, in 1699 gezonken voor de kust van Seaton Carew. Waarde $600.000”. Met een voetnoot: “$100.000 geborgen”).
Het boek had me vrij snel alweer verlaten. Vermoedelijk via een vrijmarkt voor leerlingen, of iets dergelijks. Tijdens mijn studietijd nam ik een tweede exemplaar mee van een kraampje in de Oudemanhuispoort, maar ook dat is sedertdien uitgevlogen en heeft nu een nieuwe familie gevonden. Dus toen ik vanochtend het archiefexemplaar van Elsevier in handen had, was het een korte toevallige ontmoeting met een jeugdvriend, in een café misschien, of de foyer van een bioscoop. Nou, Lt. Harry E. Rieseberg, cià maar weer. Ik kom je nog wel eens een keer tegen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten